Lijken

Wanneer ik over een begraafplaats loop denk ik aan de doden.
Over hoe ze waren toen ze leefden, over hoe ze mogelijk dood gingen, over hoe de achterblijvers om ze rouwen – of niet (meer).
Ik denk niet aan de lijken.

Dat lukt goed op begraafplaatsen die áf ogen.
Perken zijn aangeharkt, gras groeit weelderig, ornamenten staan op hun plaats.

Geen wonder dat mensen (lees ik steeds in Amerikaanse boeken) begraafplaatsen gebruiken als parken. Lekker wandelen. Joggen. Picknicken. Moet kunnen.
Dáár dan. Ik zie het me hier nog niet zo snel doen: flesje wijn, stokbrood met brie, kleedje, boek, voor alle zekerheid wat zonnebrand en een hoedje.

Maar begraafplaatsen *zijn* geen parken.
Ook al kunnen ze heel mooi zijn. Ook al ervaar je (ik) ze als inspirerend en rustgevend.
Begraafplaatsen zijn plaatsen waar je dode mensen in de grond stopt.

Soms zie ik een diep gegraven gat waar (vermoed ik) later die week een kist in zal zakken.
Soms zie ik een (nog) ondiep gegraven gat waaraan nog gewerkt moet worden tot het zover is.
En op 3 juni 2010 zie ik op Desert Lawn Memorial Park in Yuma, AZ een wagen aankomen waarvan de deuren worden geopend waarna er een lijk uit wordt gehaald.

Mijn eerste reactie is: wegkijken.
Omdat dit niet het beeld is dat ik met begraafplaatsen wil associëren.
Dan ben ik me bewust wat een idiote reactie dat is dus maak ik een foto.
Mezelf overwinnend. Om meerdere redenen.

Maar vooral omdat ik vind dat ik moet leren mijn ‘begraven zijn is mooi’ in een vloeiende lijn te zien:
first you die and then you may become an inspirational gravestone.
Hierbij de foto.

Laat wat van je horen

*